Trouw blijven; een sociaaldemocratisch kerstverhaal

24 december 2019

 

Peter posteerde zich voor de hoofdingang van de Hilvertshof aan de Kerkstraat. De plek gold als een A-locatie voor het flyeren. Je had er veel aanloop en de warme worst en koffie van de Hema waren bij wijze van spreken binnen handbereik. Bovendien was het ook nog enigszins beschut. Dat was op deze zondagmiddag drie dagen voor kerstmis geen overbodige luxe. Een stevige poolwind joeg over Hilversum, geselde de Kerkstraat, deed de mensen diep wegduiken in hun winterjas, de hoofden gebogen, handen in de zakken. Het was beduidend minder druk dan op andere koopzondagen, ook al was de uitverkoop zijn eerste week ingegaan.

Het PvdA-hesje zat net iets te strak om zijn winterjas, een donkergroene parka die hij onlangs, en enigszins met schaamte, met korting online had gekocht in de week van Black Friday. Het hesje zelf verdiende eigenlijk een wasbeurt of was misschien wel aan vervanging toe. Hier en daar zaten er wat grijze vegen op, een koffievlek had de rode roos een beetje besmeurd en de randen waren al flink aan het rafelen. Gelukkig had hij wel een schone PvdA-sjaal om, duidelijk niet van katoen, het ding prikte irritant in zijn nek en hals. Zijn twee puberdochters hadden hem hartelijk uitgelachen toen hij die middag om twee uur van huis was gegaan.

Waarom ze juist nu, een paar dagen voor kerstmis, moesten flyeren voor het klimaat was hem een raadsel. De eerstkomende verkiezingen, die voor de Tweede Kamer, lieten nog twee jaar op zicht wachten. Maar pr-koningin Fransje, die de afgelopen campagnes had gedaan voor Europa en de Provinciale Staten, had bedacht dat je juist in de donkere dagen voor kerst “de mensen” bewust moest maken van de gevaren van klimaatverandering. Bovendien kon de PvdA- Hilversum zo haar groene gezicht laten zien –  “Want rood is ook groen!”- zonder last te hebben van Groen Linksers die in verkiezingstijd altijd als blije sprinkhanen door het dorp hopsten.

“Je moet inspelen op hun schuldgevoel!”, zei Fransje enthousiast toen ze even ervoor de flyers had verdeeld op de Groest, tegenover café The Guardian.

Peter betwijfelde of het wel zo’n goed idee was als “de mensen” de PvdA zouden associëren met schuldgevoelens. De mensen hielden helemaal niet van schuldgevoelens. Maar goed, Fransje had een of andere hippe media-opleiding gedaan, deed marketing en pr voor een productiemaatschappij aan de ’s Gravelandseweg. Wie was hij, licht kalende, gescheiden vader, geschiedenisdocent te Amstelveen, om haar expertise ter discussie te stellen?

Ze had ook de flyer ontworpen. Op de voorkant van het goedkope, glimmende papier prijkte een onmenselijk grote SUV. De uitlaatgassen van het monster veranderden in vlammen die een aardbol half in de fik zetten. De slogan eronder luidde:  “Wat laat jij na aan je kinderen?” Op de achterkant van de flyer stond een QR-code die linkte naar een filmpje op de site van PvdA Hilversum waarin Fransje met haar blije, blozende hoofd, de bezoeker rechtstreeks toesprak over dode zeedieren met plastic in hun maag en, inderdaad, de terreur van de SUV en andere grote auto’s. Nu ja, hij kon zich ook oprecht boos maken om lieden die na hun pensioen een SUV kochten. Hoe kon je die auto anders zien dan als een keiharde middelvinger naar de toekomst?

Fransje zelf bemande de kop van de Groest, samen met Sarah, de fractievoorzitter van de PvdA in de gemeenteraad, normaal gesproken een brok fitheid – ze liep god betere twee keer per jaar een triatlon in een woestijn-  maar nu een beetje bleekjes, met klachten over maagproblemen. Wendy, het tweede lid van de fractie, stond met haar plechtige gestalte en trotse rode krullen bij het station om zo de dagjesmensen te bedienen. Secretaris Stefan ijsbeerde in zijn lange, beige wintermantel voor de ingang van de Jumbo, zoals altijd met de rode PvdA-baseballcap op zijn hoofd, de kale schedel bedekkend en alles waar deze voor stond. En dan had je nog de goeie, oude Gerrit. Die was met zijn scootmobiel de vooruitgeschoven post bij het Kruidvat verderop op de Kerkstraat.

“Maakt u zich zorgen om de toekomst?”, vroeg Peter aan een oudere, kale man in een zwarte, leren jas met de beeltenis van een Amerikaanse adelaar op de rug. De man wierp een korte blik op de flyer.

“De PvdA”, zei hij met een schamper lachje. “Ik dacht het niet.”

“Jullie hebben de Nederlandse arbeider verraden!!”, brulde een passerende knaap van ongeveer 22. Hij droeg een strakke grijze spijkerbroek, lichtblauwe sneakers en een rood donsjack dat hem het uiterlijk gaf van een Michelinmannetje en dat passend kleurde bij zijn opgewonden gezicht. In zijn hals klopte een gezwollen ader. Naast hem liep een meisje met een paar tassen om haar schouder van verschillende kledingmerken.

Peter was elke keer weer verbaasd over de agressie die de PvdA bij sommige mensen opriep. Natuurlijk, ze hadden het niet altijd goed gedaan. En in de coalitie met de VVD hadden ze te veel weggegeven. Maar de laatste jaren leek het wel alsof de partij de schuld kreeg van al het kwaad in de wereld, of dat kwaad nu daadwerkelijk bestond of als stropop was verzonnen en geframed in het open riool van de sociale media.

Een paar mensen namen zwijgend zijn foldertje aan. Sommigen gooiden hem direct weer weg in de prullenbak van de McDonalds.

Een jongeman liep langs, hij droeg een groene waxcoat, had een kakkersmat in zijn nek hangen.

“Door jullie komt alles wat kreupel is in Afrika  naar Nederland.”

“Waar héb je het over”, zei Peter.

“Als het aan jullie ligt, mag iedereen die ziek, zwak en misselijk is hier in Nederland zijn hand komen ophouden en onze manier van leven kapot maken.”

“Doe even normaal, man!”, zei Peter. “Er klopt echt helemaal niets van! Kijk om je heen! Wordt onze manier van leven kapot gemaakt?”

Een groepje meisjes dat net de McDonalds had verlaten, keek geamuseerd toe.

“Je bent een vieze, vuile zakkenvuller!”, riep de jongen. Hij stak zijn middelvinger op en liep verder.

“Ja?? Zie je mij hier lekker mijn zakken vullen met mijn flyers?”, brulde hij de jongen na.

Z’n hart klopte in zijn keel.

“Mag ik zo’n flyer, meneer?”

Hij draaide zich om en keek in de ogen van een meisje, niet ouder dan 18.  Ze droeg een strakke, zwarte spijkerbroek, met scheuren bij de knieën – een modetrend die Peter nooit had begrepen- en een witte winterjas. Haar lange donkerblonde haren vielen los langs haar schouders.

“Alsjeblieft”, zei hij.

“Dank u wel”, zei het meisje. “Ik geef hem aan mijn opa. Die heeft net zo’n auto gekocht.”

Daarna werd het een stuk stiller op straat. Boven hem trok het wolkendek dicht. De schemering viel in met een vreemd, gedempt, blauwig licht. Even later begon het te sneeuwen, eerst aarzelend, maar al snel met een ongelooflijke hevigheid. Na vijftien minuten lag er al een dun wit laagje op de klinkers van de Kerkstraat. De weinige mensen die nu nog voorbij liepen, moesten hun ogen met hun handen beschermen tegen de sneeuw die meedogenloos in hun gezicht sloeg.

Een oudere vrouw die uit de Hilvertshof kwam met twee plastictassen van de Primark in haar ene hand griste met haar andere een flyer uit zijn handen. Ze las de tekst van Fransje en keek Peter minachtend aan.

“Klimaatverandering”, zei ze spottend. “Kijk maar eens goed naar boven met je klimaatverandering.” Ze gaf de flyer terug en liep met gebogen hoofd rechtsaf de Kerkstraat in richting De Groest.

“Het klimaat is iets anders dan het weer!”, brulde hij haar na. Maar zijn woorden verdwenen in het geloei van de wind die de sneeuw nu alle kanten op joeg.

Weer een kwartier later, het begon nu steeds donkerder te worden, was er bijna niemand meer in de stad. Zijn vingers trilden van de kou. Hij had bewust geen handschoenen meegenomen omdat die het flyeren zo lastig maakten. Twee schimmen in de sneeuw liepen vanuit de koffiezaak tegenover hem zijn kant op. Het was een droevig kijkende vrouw van middelbare leeftijd in een lange, blauwe, beetje ouderwetse wintermantel. Ze hield de hand vast van een klein meisje dat een soort miniversie leek van haar moeder en dat net zo verdrietig uit haar ogen keek.

“Geef die meneer maar dit muntje. We hoeven zijn krantje niet te hebben, maar dan kan hij fijn een bekertje koffie kopen bij de Hema.”

Het meisje overhandigde hem een twee euromunt.

“Alstublieft”, zei ze.

“Dankjewel”, stamelde hij stomverbaasd.  Ze dachten verdomme dat hij daar de daklozenkrant stond te verkopen.

Zijn telefoon ging. Hij legde de flyers in de plastic Albert Heijntas achter hem en ritste met moeite het borstzakje open van zijn nieuwe jas. Mijn god, wat was het koud, dacht hij terwijl hij zijn telefoon tevoorschijn peuterde.

Het was Fransje.

“We houden er mee op, Peter”, zei ze. “Het is geen doen zo met die sneeuw. We gaan een borrel drinken in The Guardian. Haal jij Gerrit op bij het Kruidvat? Hij neemt zijn telefoon weer eens niet op.”

“Is goed”, antwoordde hij. Godzijdank. Het was afgelopen.

Hij pakte de tas, deed de hengsel om zijn linker pols en stak beide handen in de zakken die, tot zijn grote vreugde, van binnen gevoerd bleken te zijn. Moeizaam ploegde hij door de sneeuw die nu al tot aan zijn enkels kwam. Hij kon nauwelijks een hand voor ogen zien. Ongeveer honderd meter voor het Kruidvat hoorde hij het geluid van een ambulance.

“Het zal toch niet”, dacht hij.

Toen hij dichterbij kwam, begreep hij dat het mis was. Gerrit. Een groepje sneeuwmensen omringde zijn scootmobiel. Twee grote ambulancebroeders, in hun blauw-geel reflecterende pakken, tilden Gerrit uit zijn wagentje. Peter baande zich een weg door de sneeuw naar zijn partijgenoot. Gerrits ogen waren bijna gesloten, zag hij. Zijn lippen trilden. Zijn indrukwekkende, witte baard leek door de sneeuw in omvang te zijn verdubbeld. Samen met de rode PvdA-sjaal om zijn nek, en de PvdA-ijsmuts op zijn hoofd – die dus blijkbaar ook ooit te koop moest zijn geweest in de PvdA-winkel-  leek het alsof de kerstman zelf op een brancard werd gehesen. Maar dan wel een kerstman met een vrij stevige, zwarte bril met een dikke rand die Gerrit het uiterlijk verschafte van een Oostblok-intellectueel. Peter voegde zich bij de ambulancebroeders, van wie er één een ambulancezuster bleek te zijn; een stevige, lange vrouw met kort grijs haar, een kordate blik in de blauwe ogen. Beiden snoerden Gerrit nu voorzichtig maar ook stevig in.

“Ik hoor bij hem”, zei hij. “Wat is er gebeurd?”

“We weten het nog niet”, zei de ambulancebroeder, een grote man met een rond gezicht waarin twee grote bruine ogen brandden die dezelfde doortastendheid en verantwoordelijkheid uitstraalden als die van zijn collega, ogen die alles al hadden gezien en meegemaakt. “Zijn hartslag is zwak maar stabiel. Hij heeft volgens mij geen hartinfarct gehad. Misschien is hij onderkoeld. Wat is meneers naam?”

“Gerrit. Gerrit Kroon”, zei Peter.

“U kunt met meneer Kroon meerijden, als uw wilt”, zei de man.  Zwijgend nam hij de bril van Gerrits gezicht en overhandigde die aan Peter.

Gerrit werd in de ambulance getild. De ambulancebroeder gebaarde Peter dat hij ook mocht instappen. De vrouw sloeg achter hen de beide deuren van de ambulance dicht en liep buiten naar de voorkant van het busje om op de chauffeursstoel plaats te nemen.

Met moeite baande het busje zich een weg door de sneeuw richting de Kerkbrink. Peter hoorde hoe de paaltjes, die het voetgangersgebied scheidden van de Herenstraat en de Langestraat, in de grond zakten. Met loeiende sirene reed de ambulance de Langestraat in, verder naar het Ter Gooi Ziekenhuis.

De broeder deed Gerrit een zuurstofmasker op en bracht een infuus aan op zijn rechter hand die slap op zijn buik rustte onder een leren band.

Peter pakte de hand. Die voelde koud aan. De arme Gerrit, het trouwste lid van de afdeling, legendarisch degelijk en weinig spraakzaam. Maar zijn vanzelfsprekende aanwezigheid bij elke activiteit had van hem een soort natuurkracht gemaakt. De spaarzame keren dat hij er níet was, leidden direct tot een licht gevoel van onrust bij de overige partijgenoten: waar was Gerrit?  Alsof het evenwicht van de wereld, althans van de wereld die PvdA-Hilversum heette, verstoord was.

Wat wist hij eigenlijk van de man? Hij had zijn werkende leven doorgebracht als kantoorklerk bij een middelgroot verzekeringskantoor in Amersfoort. Hij hield van bridgen. Was een liefhebber van schaatsen. Was altijd vrijgezel gebleven. Althans, dat vermoedde Peter. Hij leek verder geen bijzondere, in het oog springende liefhebberijen of eigenschappen te bezitten. Maar die trouw, dat was misschien wel zijn meest in het oog springende eigenschap. Voor Gerrit was de PvdA een onlosmakelijk deel van zijn leven. Maar niet op een hysterische manier. Hij leek zich nooit boos te maken of op te winden. Over Forum voor Democratie, de VVD, Wilders. Ook tijdens het flyeren raakte hij nooit van slag, hoe vaak hij ook werd belaagd door lieden die in de PvdA de partij van satan meenden te herkennen.

Peter had hem van een afstandje geobserveerd toen ze in mei flyerden voor de Europese verkiezingen, hoe hij bijna fysiek werd aangevallen door een dolle fascist die verkondigde dat alle buitenlanders criminelen waren, de aarde plat was en George Soros de geheime wereldleider die met zijn reptielmensen ons gewone burgers tot onderdanen van de Nieuwe Wereldorde wilde knechten. Gerrit had de man aangehoord, was rustig met hem in gesprek gegaan, zonder bekeringsdrang of betweterigheid, hebbelijkheden waar Peter zich nog wel eens aan bezondigde. Hij had een kop koffie met de man gedronken in het café van de Hema. En toen ze even later weer buiten waren, had de man Gerrit hartstochtelijk de hand geschud.

En daar lag hij nu. De half geloken ogen, de naar binnen gekeerde blik, de ademhaling die griezelig langzaam zijn longen en hart aan het werk hield.

“Jullie zijn  van de PvdA”, zei de ambulancebroeder plotseling.

“Ja”, zei Peter. “We zijn van de PvdA.”

“Ik stem op jullie”, zei de man.

“Mooi zo”, zei Peter.

“Mijn vader kwam in de jaren zestig van Anatolië naar Nederland. Hij werkte bij de Nederlandse Seintoestellen Fabriek hier in Hilversum. Daarna in Huizen. Maar zijn rug ging kapot.”

“Oh, dat is niet mooi”, zei Peter.

“Hij zei: ‘Ik ben arbeider, dus ik stem Partij van de Arbeid.’ Dat heeft hij altijd gedaan. Tot zijn dood twee jaar geleden. Hij zei tegen mij: je moet altijd PvdA stemmen. Je moet trouw blijven. Zij zorgen voor de mensen die het moeilijk hebben.”

Peter zuchtte, keek naar zijn partijgenoot op de brancard.

Ze kwamen aan bij het ziekenhuis. Ze stapten uit de ambulance in een witte wereld. De parkeerplaats, de dennenbomen rondom, alles was bedekt met een dik pak sneeuw die elk geluid dempte, alsof de aarde zijn adem inhield.

Gerrit werd uit de ambulance getild en het ziekenhuis ingereden. Binnen namen twee verpleegkundigen en een jonge vrouwelijke arts met blond haar in een knotje Gerrit mee verder het gebouw in. Peter nam plaats in de wachtkamer van de Eerste Hulp. Nog altijd met zijn PvdA-sjaal om zijn hals en zijn mottige, PvdA-hesje om zijn middel.

Een kwartier later kwam de arts hem halen.  Ze nam hem mee naar een spreekkamertje ergens in de gang.

“Ik moet u mededelen dat meneer Kroon zojuist is overleden. Gecondoleerd.”

Peter slikte.

Hij appte zijn partijgenoten met het nieuws. Ze zouden hem komen halen met een taxi. Peter moest eerst een paar formulieren tekenen. Hij zou de dag erna uitzoeken wie Gerrits nalatenschap beheerde. Ongeveer twintig minuten later liep hij naar buiten. Het sneeuwde nu niet meer. Het wolkendek spleet open en een eindeloze sterrenhemel ontvouwde zich boven het ziekenhuis. Het was precies zes uur zag hij op zijn telefoon. Zo bleef hij daar even staan. Toen hoorde hij achter zich het huilen van een baby. Hij draaide zich half om en zag een echtpaar met hun pasgeboren kind. De vader had het kind in een warme draagdoek om zijn middel. De moeder werd door een verpleegster in een rolstoel naar buiten geduwd tot onder de overkapping voor de ingang.

“De taxi komt zo”, zei de man. “Hoe voel je je?”

“Ik voel me goed”, zei ze.

Toen moest Peter huilen. Hij dacht aan Gerrit, aan zijn eigen dochters. En hij vroeg zich af waarom hij daar eigenlijk stond, op dat parkeerterrein van het ziekenhuis, in zijn morsige PvdA-kleding, met zijn poten in de sneeuw. En hij wist het antwoord niet. Waarom was Gerrit er altijd geweest? Op elke activiteit? Elke partijvergadering? Flyeren in de stromende regen? Als de mussen van het dak vielen? Uitgescholden worden? Uitgelachen bij de zoveelste verkiezingen die werden verloren? Hij had een vermoeden. Omdat Gerrit niet alleen voor zichzelf had geleefd, maar ook voor de mensen om hem heen, en voor de mensen die na hem kwamen. Misschien was dat wel wat het betekende om PvdA-lid te zijn. Dat je niet alleen wilde leven voor jezelf, maar ook voor de mensen die na jou kwamen.

Hij appte zijn dochters: “Ik ben om zeven uur thuis. Ik ga nog even wat drinken met wat partijgenoten. Ik hou van jullie.”

Alle personages en gebeurtenissen in dit kerstverhaal zijn gebaseerd op fictie